Dit verhaal schreef ik als vingeroefening, in een reeks schrijfoefeningen van schrijvenonline, op basis van advertenties.
Een jurk. Geknoopte stof met capuchon. Haar montuurloze bril maakt haar ogen net wat groter. Ze loopt stevig door op haar platte schoenen. Voortdurend kijkt ze om zich heen. Een forse marineblauwe canvas rugzak rust op de bagagedrager van haar fiets. Er steekt prei uit een van de fietstassen. Uit de ander steken zonnebloemen. Groter dan de neppers die om het stuur zijn gewikkeld. De rugzak wiebelt. Ze zet hem neer op het zompige mos en rukt een tak onder het spatbord vandaan. De tak vliegt even later met een boogje tussen de bomen door en ploft op de bebladerde grond. Ze draait met één hand de gietijzeren deur van het hek open en grijpt snel het stuur van de wiebelende fiets. Bam. De deur valt weer dicht. Ze draait de deur nog een keer open en houdt haar been ertegenaan. Ze manoeuvreert het voorwiel erlangs. Verder wil niet. De trapper blijft haken achter het hek. Ze trekt aan de fiets, de tas valt eraf, de fiets helt naar links. De fietstassen trekken de hele fiets mee naar de grond. De vrouw murmelt een vloek. Ze verzet haar benen, zet zich schrap om de fiets weer op te pakken en bukt. De deur van het hek, nu zonder weerstand, beweegt, accelereert, maar klapt niet tegen de houten stijl. Het ijzer ploft tegen de geknoopte jurk met daaronder de strakgespannen billen van de boodschapper. De vrouw wankelt, grijpt in de lucht, vindt geen houvast. Haar andere hand steekt ze tegelijkertijd uit naar het vochtige mos. Ze ademt een kreun uit, die luider wordt zodra haar vingers de spaken van het voorwiel raken en het wiel de hand opzij draait. Ze weet dat de pijn nog weken zal duren en ze denkt aan smeerwortel.