Dit verhaal schreef ik als vingeroefening, in een reeks schrijfoefeningen van schrijvenonline, op basis van advertenties.
M: “Goedemorgen buurvrouw.”
V: “Hm.”
M: “U bent er ook al zo vroeg bij vandaag.”
“Hm.”
M: “Ik moet vandaag vroeg op m’n werk zijn. Ik heb een ochtenddienst. Dat heb ik niet zo vaak, maar nu wel, omdat een collega ziek is geworden. Nou, ik schrok wel even toen ik dat gisteren hoorde. Poeh!”
V: “Mag ik erbij?”
M: “Heeft u ook een ochtenddienst?”
V: “Ik kom net thuis.”
M: “Oh, een avonddienst!”
V: “Ik zat in de kroeg.”
M: “Oh. Nou… Dat is zeker een stuk leuker dan een avonddienst.”
V: “Vind je?”
M: “Ik weet het niet, ik ga niet zo vaak naar de kroeg. Nooit eigenlijk. Ik ben niet echt een bartype. Zo noemen ze dat toch? Een bartype?”
V: “Hm.”
M: “Goh, zeg. Dat had ik niet verwacht, hoor. Dat u op uw leeftijd ook nog het nachtleven in zou duiken. Niet dat ik u oud vind hoor, maar ik verwacht er toch meer mensen zoals uw dochter. U weet wel, nog zo onbesuisd en op jacht en zo. Op zoek, bedoel ik. Naar de juiste partner, om daarna samen leuke dingen te doen. Etentjes, fietsen, naar de film – hoewel ik zelf meer van de schouwburg ben, een fijne boswandeling in het weekend. Ja, en dan samenwonen hè, kinderen, u kent het vast wel.”
V: “En dan scheiden.”
M: “Haha. Nou, haha, dat niet natuurlijk. Haha. Ha. Ja, u bent natuurlijk wel gescheiden. Excuus, mijn excuses, wat onhandig van me. Sorry, dat had ik… Excuus.”
V: “Hm.”
M: “O! U was dus vannacht ook weer eens op jacht? Op zoek, bedoel ik.”
V: “Als je dat zo wilt noemen.”
M: “En? Heeft u een fraaie trofee in de wacht gesleept? Vast wel.”
V: “Zie ik er zo uit?”
M: “Pardon. Nee u, eh, ziet er onberispelijk uit, eigenlijk. Heeft u… heeft u een blauwtje gelopen?”
V: “Hij.”
M: “Ah! Heel krachtig. U heeft hem nog voor de tweede afspraak gedumpt. Krachtig.”
V: “Wat?”
M: “Ja, nee, ik vind u echt een heel krachtige vrouw. Heeft iemand u dat al eens gezegd? U laat niet over u heen lopen. U staat uw mannetje. U zegt ze gewoon de waarheid. Daar heb ik groot respect voor.”
V: “Respect.”
M: “Ja.”
V: “Krachtig.”
M: “Heel krachtig.”
V: “Dat ik in mijn portiek met de buurman sta te praten over mijn liefdesleven. Dat noem jij krachtig?”
M: “Ehm.”
V: “Mijn afgesleten, uitgebluste liefdesleven.”
M: “…”
V: “Ik wilde het op laten bloeien. Mezelf weer vrouw voelen. Carmen. Luister je daar wel eens naar? Opera? Carmen stort zich met al haar rondingen in de mannenhanden. Meteen. Zonder nadenken. Maar wanneer ze die Don José om haar vingers windt, wil ik haar wel toeschreeuwen. Dat het haar ondergang wordt. Wacht heel even, wil ik roepen, maar ze kan niet. Ze wil niet. En ik ook niet. Een man, wil ik. Een man waar ik tegenaan kan staan, die mijn voorhoofd kust. Waar ik tegenaan kan praten zonder dat hij echt luistert. Waar ik de sokken voor was en waar ik op mopper als ze niet in de wasmand liggen. Die klaagt over mijn haren in het doucheputje. Die me gezondheid wenst als ik nies. Die met mij in de maat loopt en een arm om me heen slaat, als ik, als ik. Een man wil ik! Een man!”
M: “Nou.”
V: “Een man.”
M: “Gut, ik moet gaan. Zeg, fijne dag nog hoor, buurvrouw. Welterusten, bedoel ik. Daag. Daag.”